h

Paulus Jansen: Analyse scheefwonen schiet tekort

10 november 2015

Paulus Jansen: Analyse scheefwonen schiet tekort

Foto: Sander van Oorsponk

Het rapport Passend wonen van onderzoeksbureau ABF, in opdracht van Aedes en Woonbond, sluit bij zijn analyse van het fenomeen scheefwonen zonder al te veel kritiek aan op de nationale en Europese wettelijke kaders. Daardoor wordt het fenomeen duur scheefwonen (= te hoge huur in verhouding tot het middeninkomen) volstrekt onderschat.

“Lang geleden” maakten volkshuisvesters en media zich vooral druk over duur scheefwonen: huurders die gezien de hoogte van hun inkomen in een te duur huis wonen. Sinds de VVD de volkshuisvestingsagenda bepaalt is dat veranderd in een focus op goedkoop scheefwonen: huurders die gezien hun inkomen in een “te goedkoop” huis wonen. Het politieke frame daarbij is dat dure scheefwoners aso’s zijn die sociale huurwoningen bezet houden die veel harder nodig zijn voor mensen met lage inkomens.

Op zich is de discussie over de optimale inzet van de sociale huurvoorraad volkomen legitiem, maar het frame dat liberalen (meestal kritiekloos gevolgd door de media) hieraan koppelen is: er zijn méér dan genoeg, of zelfs veel te veel, sociale huurwoningen, en alle problemen met wachtlijsten worden veroorzaakt door dure scheefwoners. Jaag die hun huis uit en alle problemen in de volkshuisvesting zijn opgelost.

Hoe zit het allereerst met de definitie van het begrip duur scheefwonen? In de definitie van ABF/Blok woon je te duur als je behoort tot de primaire doelgroep (= je hebt recht op huurtoeslag) en een huur betaalt boven de aftoppingsgrens. Dat is een begrip dat gedefinieerd is in de toeslagenwet. Boven de aftoppingsgrens heb je als huurder een eigen risico van 60-100%, waardoor de huur al snel onbetaalbaar wordt.

Het lijkt me niet zo moeilijk in te zien dat bovenstaande definitie van duur scheefwonen veel te smal is. De ongeveer 500.000 huurders die géén huurtoeslag ontvangen maar een verzamelinkomen hebben onder €33.000 hebben in veel gevallen een te hoge huurquote, maar ze zijn op grond van de ABF analyse géén goedkope scheefwoners.
Huishoudens met een middeninkomen (€33.000-43.000) zullen bij een huur boven de liberalisatiegrens in veel gevallen een huurquote >35% hebben. Als dat geen duur scheefwonen is?

Nog fundamenteler is de kritiek dat starre inkomens- en huurgrenzen geen rekening houden met de huishoudenssituatie van de huurder. Stel dat je een verzamelinkomen hebt van €35.000 en je huurt een woning van €700. Dat is nog onder de liberalisatiegrens, je betaalt dus volgens de minister véél te weinig. Het maakt dan nogal wat uit of je alleenstaand bent, of een meerpersoonshuishouden. Ook als een of meer leden van het huishouden een functiebeperking heeft is de koopkracht bij een gelijk inkomen veel lager dan bij een alleenstaande. Een gezin met twee kinderen op de middelbare school, een inkomen van €35.000 en een huur van €700, is bij deze invalshoek een dure scheefwoner. In de definitie van ABF zijn ze dat niet. En volgens de minister van wonen is iedereen met een inkomen van boven de €33.000 een goedkope scheefwoner!

In de ABF-definitie van duur scheefwonen zijn er 332.000 dure scheefwoners in corporatiewoningen. Dat is al best dramatisch, en bovendien een verdubbeling sinds in 2002 (zie: Passend wonen, p.25). Maar als je uitgaat van de huurquotebenadering of de NIBUD-systematiek stijgt dat aantal sterk en is de situatie nog veel nijpender.

In dezelfde periode is het aantal goedkope scheefhuurders (ABF-definitie) met 20% gedaald van 520.000 naar 418.000. Ook over de analyse van het fenomeen goedkoop scheefwonen valt nog veel meer op te merken. Kort samengevat is mijn conclusie: die cijfers zijn “omhoog gedefinieerd”. Ik ga daar in een volgende blog uitgebreider op in. Maar relevant lijkt me in ieder geval zonder meer dat duur scheefwonen zelfs in de rammelende definitie in 13 jaar tijd met ruim 100% gestegen is en goedkoop scheefwonen met 20% gedaald. Daar knelt iets steeds harder!

Reactie toevoegen

U bent hier