Aanvullende schriftelijke vragen Brigittenstraat 5
Aanvullende schriftelijke vragen Brigittenstraat 5
Het College van Burgemeester en Wethouders van Utrecht
Utrecht, 6 juli 2000
Betreft: aanvullende schriftelijke vragen
Brigittenstraat 5
Geacht college,
Onder verwijzing naar de interpellatie van 15 juni vraag ik hierbij uw aandacht voor mijn aanvullende schriftelijke vragen inzake de aankoop van de woning Brigittenstraat 3 alhier door de burgemeester, mevrouw mr A.H. Brouwer-Korf.
Graag zie ik uw antwoorden tegemoet.
Met vriendelijke groet,
R.F. Ruers
SCHRIFTELIJKE VRAGEN
van mr R.F. Ruers
In antwoord op de vragen, die ik heb gesteld bij de interpellatie van 15 juni jl., deelde het college mede dat:
a. het college bij nader inzien mijn opvatting deelde dat de woning Brigittenstraat 5 in het kader van het BBSH alleen met toestemming van het ministerie van VROM verkocht mag worden. Het college gaf toe dat er een fout was gemaakt.
b. de gemeente in 1998 aan de Inspectie van VROM een lijst met 1143 woningen en 94 bedrijfsruimten (van Mitros) heeft overhandigd, voor welke woningen de gemeente al eerder toestemming tot verkoop had verleend;
c. bij de beantwoording van de eerste vragen van de SP het college uitgegaan was van de veronderstelling dat het pand Brigittenstraat 5 behoorde tot de lijst met 1143 woningen, maar dat bij nader onderzoek was gebleken dat die veronderstelling niet juist was;
d. niet de gemeente maar de inspectie van VROM de bevoegdheid heeft om te toetsen of de verkoopprijs overeenkomt met tenminste 90% van de waarde in het economisch verkeer:
e. de waarde van Brigittenstraat 5 vastgesteld is door een gerenommeerde, onafhankelijke taxateur en dat het college geen reden ziet om aan de kwaliteit van deze taxatie te twijfelen, en dat het college bereid was het taxatierapport vertrouwelijk ter inzage te leggen voor de raad;
f. de voorgenomen verkoop van het pand inmiddels aan VROM was gemeld, en
g. het verzoek van de inspecteur van VROM in het kader van het BBSH aan de orde zou komen in de commissie ROW.
Wij namen recent kennis van de brief van het college van 29 juni jl. aan de raad, waarin het college bevestigde hetgeen mondeling door het college op 15 juni jl. aan de raadscommissie ROW werd medegedeeld. Als bijlage bij deze brief werd het (nieuwe) taxatierapport van 22 juni jl. - vertrouwelijk - aan de raadsleden toegestuurd.
Het college deelt in de brief mee dat het verzoek van de inspecteur van VROM, door het college op 27 juni jl. ontvangen, nog dezelfde dag aan de commissie is gemeld.
Het heeft mij verbaasd dat u daarbij aan de commissie geen afschrift van het verzoek van de inspecteur ter beschikking hebt gesteld.
Dat brengt mij tot de volgende vraag:
1. Bent u bereid alsnog op de kortst mogelijke termijn een afschrift van het verzoek van de inspectie VROM aan de raadscom-missie toe te zenden?
U meldt ook in de brief dat u van mening bent dat er geen bezwaren van volkshuisvestelijke aard bestaan tegen de verkoop van het pand in kwestie omdat het pand
' (....) in een gelijke positie is als de 1143 woningen waarvoor al eerder toestem-ming tot verkoop is gegeven. Wij zullen zoals in de commissie gemeld dit als onze zienswij-ze melden aan de inspecteur voor de Volkshuisvesting'.
N.a.v. die opvatting wil ik u de volgende vragen voorleggen:
2. Wanneer en door wie is er eerder toestemming verleend om 1143 panden te verkopen?
3. Bent u bereid de raad afschriften toe te zenden van de bescheiden waaruit die toestemming blijkt?
4. Was er bij het verlenen van die toestemming ook bekend voor welke bedrag ieder afzonderlijk pand verkocht zou (moeten) worden en tegen welk percentage van de vrijemarktwaarde van het betreffende pand?
5. Zijn er bij het verlenen van de toestemming nog bijzondere voorwaarden gesteld, zoals bijv. termijnen waarbinnen de verkoop diende plaats te vinden?
6. Bent u van mening dat de eerdere toestemming tot verkoop zwaarder weegt dan de wettelijke verplichting van een corporatie om de voorgenomen verkoop van onroerende zaken vooraf te melden aan VROM?
Zo ja, waarom?
7. Bent u, indien volgens het college de eerdere toestemming tot verkoop zwaarder weegt, van mening dat zulks ook betekent dat een corporatie bij de verkoop van haar onroerend bezit niet gebonden is aan de wettelijke bepaling, die inhoudt dat de corporatie niet mag verkopen tegen een prijs die lager ligt dan 90% van het waarde van de woning in het economische verkeer?
Zo ja, waarom?
8. Bent u bereid de raad een afschrift toe te zenden van uw melding aan VROM inzake voornoemde zienswijze?
9. Moet ik uw brief zo begrijpen dat u alsnog en opnieuw, in afwijking van hetgeen u antwoordde tijdens de interpellatie, van mening bent dat voor de verkoop van de woning geen toestemming van VROM nodig is?
Zo ja, waarom?
10. Behoort de woning Brigittenstraat 5 nu wel of niet tot de lijst met 1143 woningen?
11. Bent u bereid een afschrift aan de raad te verstrekken van de lijst met 1143 woningen?
Wij namen ook kennis van het - vertrouwelijke - taxatierapport van 22 juni jl., waarin de taxateur nu een koopprijs voor het casco vermeldt van f 975.000,--. U noemt in uw brief terzake een bedrag van f 920.000,--, maar ik neem aan dat dat een vergissing is en dat u bedoelt het bedrag dat in het taxatierapport is vermeld.
Uit het rapport blijkt dat de taxateur uitgegaan is van een 'onderhandse verkoopwaarde vrij van huur en gebruik'. In dat verband leg ik u de volgende vragen voor.
12. Wat verstaat u onder het begrip 'onderhandse verkoopwaarde'?
13. Is naar uw mening de waarde van een woning, die getaxeerd is op basis van de 'onderhandse verkoopwaarde', gelijk te stellen met de waarde van een woning als bedoeld in art. 11 c BBSH, waar gesproken wordt van de waarde van een woning 'in het economische verkeer'?
Zo ja, waarom?
14. Heeft de taxateur in kwestie rekening gehouden met de waarde van het pand in het economische verkeer, en zo ja, waaruit blijkt dat?
15. Bent u het met mij eens dat de geschatte 'onderhandse verkoopwaarde vrij van huur en gebruik' in aanzienlijke mate verschilt van de economi-sche waarde, gelet ook op mijn mededeling tijdens de interpellatie dat derden kenbaar hebben gemaakt dat zij de waarde van het pand (casco) zeker schatten op f 1.200.000,--?
Zo nee, waarom niet?
16. Bent u het met mij eens dat het belang van de volkshuisvesting vereist dat Mitros het pand Brigittenstraat verkoopt tegen de waarde die het pand in het vrije economische verkeer heeft, althans dat Mitros de plicht heeft het pand tegen de hoogste mogelijke prijs te verkopen?
In Utrecht staat een huis...
Reactie toevoegen